Statenvertaling

Job 19:17-28 Statenvertaling (SV1750)

17. Mijn adem is mijn huisvrouw vreemd; en ik smeek om der kinderen mijns buiks wil.

18. Ook versmaden mij de jonge kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen.

19. Alle mensen mijns heimelijken raads hebben een gruwel aan mij; en die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd.

20. Mijn gebeente kleeft aan mijn huid en aan mijn vlees; en ik ben ontkomen met de huid mijner tanden.

21. Ontfermt u mijner, ontfermt u mijner, o gij, mijn vrienden! want de hand Gods heeft mij aangeraakt.

22. Waarom vervolgt gij mij als God, en wordt niet verzadigd van mijn vlees?

23. Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend!

24. Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden!

25. Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan;

26. En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen;

27. Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot.

28. Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt.