Statenvertaling

Jesaja 57:4-14 Statenvertaling (SV1750)

4. Over wien maakt gij u lustig, over wien spert gij den mond wijd open en steekt de tong lang uit? Zijt gij niet kinderen der overtreding, een zaad der valsheid?

5. Die hittig zijt in de eikenbossen, onder allen groenen boom; slachtende de kinderen aan de beken, onder de hoeken der steenrotsen.

6. Aan de gladde stenen der beken is uw deel, die, die zijn uw lot; ook stort gij denzelven drankoffer uit, gij offert hun spijsoffer; zou Ik Mij over deze dingen troosten laten?

7. Gij stelt uw leger op een hogen en verhevenen berg; ook klimt gij derwaarts op, om slachtoffer te offeren.

8. En achter de deur en posten zet gij uw gedenkteken; want van Mij wijkende ontdekt gij u, en klimt op; gij maakt uw leger wijd, en maakt u een verbond met enigen uit dezelve, gij hebt hun leger lief in elke plaats, die gij ziet.

9. En gij trekt met olie tot den koning, en gij vermenigvuldigt uw welriekende zalven; en gij zendt uw gezanten verre weg, en vernedert u tot de hel toe.

10. Gij zijt vermoeid door uw grote reis, maar gij zegt niet: Het is buiten hoop; gij hebt het leven uwer hand gevonden, daarom wordt gij niet ziek.

11. Maar voor wien hebt gij geschroomd of gevreesd? Want gij hebt gelogen, en zijt Mijner niet gedachtig geweest, gij hebt Mij op uw hart niet gelegd; is het niet, om dat Ik zwijg, en dat van ouds af, en gij vreest Mij niet?

12. Ik zal uw gerechtigheid bekend maken, en uw werken, dat zij u geen nut doen zullen.

13. Wanneer gij roepen zult, zo laat die, die van u vergaderd zijn, u redden; doch de wind zal hen allen wegvoeren, de ijdelheid zal hen wegnemen. Maar die op Mij betrouwt, die zal het aardrijk erven, en Mijn heiligen berg erfelijk bezitten.

14. En men zal zeggen: Verhoogt de baan, verhoogt de baan, bereidt den weg, neemt den aanstoot uit den weg Mijns volks.