Statenvertaling

Jakobus 1:7-17 Statenvertaling (SV1750)

7. Want die mens mene niet, dat hij iets ontvangen zal van den Heere.

8. Een dubbelhartig man is ongestadig in al zijn wegen.

9. Maar de broeder, die nederig is, roeme in zijn hoogheid.

10. En de rijke in zijn vernedering; want hij zal als een bloem van het gras voorbijgaan.

11. Want de zon is opgegaan met de hitte, en heeft het gras dor gemaakt, en zijn bloem is afgevallen, en de schone gedaante haars aanschijns is vergaan; alzo zal ook de rijke in zijn wegen verwelken.

12. Zalig is de man, die verzoeking verdraagt; want als hij beproefd zal geweest zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen, welke de Heere beloofd heeft dengenen, die Hem liefhebben.

13. Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: Ik word van God verzocht; want God kan niet verzocht worden met het kwade, en Hij Zelf verzoekt niemand.

14. Maar een iegelijk wordt verzocht, als hij van zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt.

15. Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde baart den dood.

16. Dwaalt niet, mijn geliefde broeders!

17. Alle goede gave, en alle volmaakte gifte is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij Welken geen verandering is, of schaduw van omkering.