1. (1:12) Zegt tot uw broederen: Ammi, en tot uw zusteren: Ruchama.
2. (2:1) Twist tegen ulieder moeder, twist, omdat zij Mijn vrouw niet is, en Ik haar Man niet ben; en laat ze haar hoererijen van haar aangezicht, en haar overspelerijen van tussen haar borsten wegdoen.
3. (2:2) Opdat Ik ze niet naakt uitstrope, en zette ze als ten dage, toen zij geboren werd; ja, make ze als een woestijn, en zette ze als een dor land, en dode ze door dorst;
4. (2:3) En Mij harer kinderen niet ontferme, omdat zij kinderen der hoererijen zijn.