Statenvertaling

Hebreeën 11:34-40 Statenvertaling (SV1750)

34. De kracht des vuurs hebben uitgeblust, de scherpte des zwaards zijn ontvloden, uit zwakheid krachten hebben gekregen, in den krijg sterk geworden zijn, heirlegers der vreemden op de vlucht hebben gebracht;

35. De vrouwen hebben hare doden uit de opstanding weder gekregen; en anderen zijn uitgerekt geworden, de aangeboden verlossing niet aannemende, opdat zij een betere opstanding verkrijgen zouden.

36. En anderen hebben bespottingen en geselen geproefd, en ook banden en gevangenis;

37. Zijn gestenigd geworden, in stukken gezaagd, verzocht, door het zwaard ter dood gebracht; hebben gewandeld in schaapsvellen en in geitenvellen; verlaten, verdrukt, kwalijk gehandeld zijnde;

38. (Welker de wereld niet waardig was) hebben in woestijnen gedoold, en op bergen, en in spelonken, en in holen der aarde.

39. En deze allen, hebbende door het geloof getuigenis gehad, hebben de belofte niet verkregen;

40. Alzo God wat beters over ons voorzien had, opdat zij zonder ons niet zouden volmaakt worden.