Statenvertaling

Genesis 38:1-6 Statenvertaling (SV1750)

1. En het geschiedde ten zelven tijde, dat Juda van zijn broederen aftoog, en hij keerde in tot een man van Adullam, wiens naam was Hira.

2. En Juda zag aldaar de dochter van een Kanaanietisch man, wiens naam was Sua; en hij nam haar, en ging tot haar in.

3. En zij werd bevrucht, en baarde een zoon, en hij noemde zijn naam Er.

4. Daarna werd zij weder bevrucht, en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Onan.

5. En zij voer nog voort, en baarde een zoon, en noemde zijn naam Sela; doch hij was te Chezib, toen zij hem baarde.

6. Juda nu nam een vrouw voor Er, zijn eerstgeborene, en haar naam was Thamar.