Statenvertaling

Genesis 32:27-32 Statenvertaling (SV1750)

27. En Hij zeide tot hem: Hoe is uw naam? En hij zeide: Jakob.

28. Toen zeide Hij: Uw naam zal voortaan niet Jakob heten, maar Israel; want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de mensen, en hebt overmocht.

29. En Jakob vraagde, en zeide: Geef toch Uw naam te kennen. En Hij zeide: Waarom is het, dat gij naar Mijn naam vraagt? En Hij zegende hem aldaar.

30. En Jakob noemde den naam dier plaats Pniel: Want, zeide hij ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest.

31. En de zon rees hem op, als hij door Pniel gegaan was; en hij was hinkende aan zijn heup.

32. Daarom eten de kinderen Israels de verrukte zenuw niet, die op het gewricht der heup is, tot op dezen dag, omdat Hij het gewricht van Jakobs heup aangeroerd had, aan de verrukte zenuw.