Statenvertaling

Genesis 21:6-12 Statenvertaling (SV1750)

6. En Sara zeide: God heeft mij een lachen gemaakt; al die het hoort, zal met mij lachen.

7. Voorts zeide zij: Wie zou Abraham gezegd hebben: Sara heeft zonen gezoogd? want ik heb een zoon gebaard in zijn ouderdom.

8. En het kind werd groot, en werd gespeend; toen maakte Abraham een groten maaltijd op den dag, als Izak gespeend werd.

9. En Sara zag den zoon van Hagar, de Egyptische, dien zij Abraham gebaard had, spottende.

10. En zij zeide tot Abraham: Drijf deze dienstmaagd en haar zoon uit; want de zoon dezer dienstmaagd zal met mijn zoon, met Izak, niet erven.

11. En dit woord was zeer kwaad in Abrahams ogen, ter oorzake van zijn zoon.

12. Maar God zeide tot Abraham: Laat het niet kwaad zijn in uw ogen, over den jongen, en over uw dienstmaagd; al wat Sara tot u zal zeggen, hoor naar haar stem; want in Izak zal uw zaad genoemd worden.