Statenvertaling

Genesis 2:6-17 Statenvertaling (SV1750)

6. Maar een damp was opgegaan uit de aarde, en bevochtigde den gansen aardbodem.

7. En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen den adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.

8. Ook had de HEERE God een hof geplant in Eden, tegen het oosten, en Hij stelde aldaar den mens, dien Hij geformeerd had.

9. En de HEERE God had alle geboomte uit het aardrijk doen spruiten, begeerlijk voor het gezicht, en goed tot spijze; en den boom des levens in het midden van den hof, en de boom der kennis des goeds en des kwaads.

10. En een rivier was voortgaande uit Eden, om dezen hof te bewateren; en werd van daar verdeeld, en werd tot vier hoofden.

11. De naam der eerste rivier is Pison; deze is het, die het ganse land van Havila omloopt, waar het goud is.

12. En het goud van dit land is goed; daar is ook bedolah, en de steen sardonix.

13. En de naam der tweede rivier is Gihon; deze is het, die het ganse land Cusch omloopt.

14. En de naam der derde rivier is Hiddekel; deze is gaande naar het oosten van Assur. En de vierde rivier is Frath.

15. Zo nam de HEERE God den mens, en zette hem in den hof van Eden, om dien te bouwen, en dien te bewaren.

16. En de HEERE God gebood den mens, zeggende: Van allen boom dezes hofs zult gij vrijelijk eten;

17. Maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven.