Statenvertaling

Genesis 10:16-32 Statenvertaling (SV1750)

16. En den Jebusiet, en den Amoriet, en den Girgasiet,

17. En den Hivviet, en den Arkiet, en den Siniet,

18. En den Arvadiet, en den Tsemariet, en den Hamathiet; en daarna zijn de huisgezinnen der Kanaanieten verspreid.

19. En de landpale der Kanaanieten was van Sidon, daar gij gaat naar Gerar tot Gaza toe; daar gij gaat naar Sodom en Gomorra, en Adama, en Zoboim, tot Lasa toe.

20. Deze zijn zonen van Cham, naar hun huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, in hun volken.

21. Voorts zijn Sem zonen geboren; dezelve is ook de vader aller zonen van Heber, broeder van Jafeth, den grootste.

22. Sems zonen waren Elam, en Assur, en Arfachsad, en Lud, en Aram.

23. En Arams zonen waren Uz, en Hul, en Gether, en Maz.

24. En Arfachsad gewon Selah, en Selah gewon Heber.

25. En Heber werden twee zonen geboren; des enen naam was Peleg; want in zijn dagen is de aarde verdeeld; en zijns broeders naam was Joktan.

26. En Joktan gewon Almodad, en Selef, en Hatsarmaveth, en Jarach,

27. En Hadoram, en Usal, en Dikla,

28. En Obal, en Abimael, en Scheba,

29. En Ofir, en Havila, en Jobab; deze allen waren zonen van Joktan.

30. En hun woning was van Mescha af, daar gij gaat naar Sefar, het gebergte van het oosten.

31. Deze zijn zonen van Sem, naar hun huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, naar hun volken.

32. Deze zijn de huisgezinnen der zonen van Noach, naar hun geboorten, in hun volken; en van dezen zijn de volken op de aarde verdeeld na den vloed.