Statenvertaling

Genesis 10:11-28 Statenvertaling (SV1750)

11. Uit ditzelve land is Assur uitgegaan, en heeft gebouwd Nineve, en Rehoboth, Ir, en Kalach.

12. En Resen, tussen Nineve en tussen Kalach; deze is die grote stad.

13. En Mitsraim gewon de Ludieten, en de Anamieten, en de Lehabieten, en de Naftuchieten,

14. En de Pathrusieten, en de Casluchieten, van waar de Filistijnen uitgekomen zijn, en de Caftorieten.

15. En Kanaan gewon Sidon, zijn eerstgeborene, en Heth,

16. En den Jebusiet, en den Amoriet, en den Girgasiet,

17. En den Hivviet, en den Arkiet, en den Siniet,

18. En den Arvadiet, en den Tsemariet, en den Hamathiet; en daarna zijn de huisgezinnen der Kanaanieten verspreid.

19. En de landpale der Kanaanieten was van Sidon, daar gij gaat naar Gerar tot Gaza toe; daar gij gaat naar Sodom en Gomorra, en Adama, en Zoboim, tot Lasa toe.

20. Deze zijn zonen van Cham, naar hun huisgezinnen, naar hun spraken, in hun landschappen, in hun volken.

21. Voorts zijn Sem zonen geboren; dezelve is ook de vader aller zonen van Heber, broeder van Jafeth, den grootste.

22. Sems zonen waren Elam, en Assur, en Arfachsad, en Lud, en Aram.

23. En Arams zonen waren Uz, en Hul, en Gether, en Maz.

24. En Arfachsad gewon Selah, en Selah gewon Heber.

25. En Heber werden twee zonen geboren; des enen naam was Peleg; want in zijn dagen is de aarde verdeeld; en zijns broeders naam was Joktan.

26. En Joktan gewon Almodad, en Selef, en Hatsarmaveth, en Jarach,

27. En Hadoram, en Usal, en Dikla,

28. En Obal, en Abimael, en Scheba,