Statenvertaling

Ezechiël 48:1-10 Statenvertaling (SV1750)

1. Dit nu zijn de namen der stammen. Van het einde noordwaarts, aan de zijde des wegs van Hethlon, waar men komt te Hamath, Hazar-enan, de landpale van Damaskus, noordwaarts aan de zijde van Hamath (ook zal hij den ooster hoek en westerhoek hebben), zal Dan een snoer hebben.

2. En aan de landpale van Dan, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Aser een.

3. En aan de landpale van Aser, van den oosterhoek af tot den westerhoek toe, Nafthali een.

4. En aan de landpale van Nafthali, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Manasse een.

5. En aan de landpale van Manasse, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Efraim een.

6. En aan de landpale van Efraim, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Ruben een.

7. En aan de landpale van Ruben, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, Juda een.

8. Aan de landpale nu van Juda, van den oosterhoek tot den westerhoek toe, zal het hefoffer zijn, dat gijlieden zult offeren, vijf en twintig duizend meetrieten in breedte, en de lengte, als van een der andere delen, van den oosterhoek tot den westerhoek toe; en het heiligdom zal in het midden deszelven zijn.

9. Het hefoffer, dat gijlieden den HEERE zult offeren, zal wezen de lengte van vijf en twintig duizend, en de breedte van tien duizend.

10. En daarin zal het heilig hefoffer zijn voor de priesteren, noordwaarts de lengte van vijf en twintig duizend, en westwaarts de breedte van tien duizend, en oostwaarts de breedte van tien duizend, en zuidwaarts de lengte van vijf en twintig duizend; en het heiligdom des HEEREN zal in het midden deszelven zijn.