1. Wijders geschiedde des HEEREN woord tot mij, zeggende:
2. Gij dan, mensenkind! hef een klaaglied op over Tyrus;
3. En zeg tot Tyrus, die daar woont aan de ingangen der zee, handelende met de volken in vele eilanden: Zo zegt de Heere HEERE: O Tyrus! gij zegt: Ik ben volmaakt in schoonheid.