Statenvertaling

Exodus 9:31-35 Statenvertaling (SV1750)

31. Het vlas nu, en de gerst werd geslagen; want de gerst was in de aar, en het vlas was in den halm.

32. Maar de tarwe en de spelt werden niet geslagen; want zij waren bedekt.

33. Zo ging Mozes van Farao ter stad uit, en breidde zijn handen tot den HEERE; de donder en de hagel hielden op, en de regen werd niet meer uitgegoten op de aarde.

34. Toen Farao zag, dat de regen en hagel, en de donder ophielden, zo verzondigde hij zich verder, en hij verzwaarde zijn hart, hij en zijn knechten.

35. Alzo werd Farao's hart verstokt, dat hij de kinderen Israels niet trekken liet, gelijk als de HEERE gesproken had door Mozes.