20. Maar aan den kandelaar zelven waren vier schaaltjes, gelijk amandelnoten, met zijn knopen, en met zijn bloemen.
21. En daar was een knoop onder twee rieten, uit denzelven uitgaande; ook een knoop onder twee rieten, uit denzelven uitgaande; nog een knoop onder twee rieten, uit denzelven uitgaande; alzo was het met de zes rieten, die uit denzelven uitgingen.
22. Hun knopen en rieten waren uit hem; het was altemaal een enig dicht werk van louter goud.
23. En hij maakte hem zeven lampen; zijn snuiters en zijn blusvaten waren van louter goud.
24. Hij maakte denzelven uit een talent louter goud, met al zijn vaten.