Statenvertaling

Exodus 35:1-12 Statenvertaling (SV1750)

1. Toen deed Mozes de ganse vergadering der kinderen Israels verzamelen, en zeide tot hen: Dit zijn de woorden, die de HEERE geboden heeft, dat men ze doe.

2. Zes dagen zal men het werk doen; maar op den zevenden dag zal ulieden heiligheid zijn, een sabbat der rust den HEERE; al wie daarop werk doet, zal gedood worden.

3. Gij zult geen vuur aansteken in enige uwer woningen op den sabbatdag.

4. Verder sprak Mozes tot de ganse vergadering der kinderen Israels, zeggende: Dit is het woord, dat de HEERE geboden heeft, zeggende:

5. Neemt van hetgeen, dat gijlieden hebt, een hefoffer den HEERE; een ieder, wiens hart vrijwillig is, zal het brengen, ten hefoffer des HEEREN: goud, en zilver, en koper;

6. Als ook hemelsblauw, en purper, en scharlaken, en fijn linnen, en geiten haar;

7. En roodgeverfde ramsvellen, en dassenvellen, en sittimhout;

8. En olie tot den luchter, en specerijen ter zalfolie, en tot roking welriekende specerijen;

9. En sardonixstenen, en vervullende stenen, tot den efod en tot den borstlap.

10. En allen, die wijs van hart zijn onder ulieden, zullen komen, en maken alles, wat de HEERE geboden heeft:

11. De tabernakel, zijn tent en zijn deksel, zijn haakjes en zijn berderen, zijn richelen, zijn pilaren, en zijn voeten;

12. De ark en haar handbomen, het verzoendeksel en den voorhang des deksels;