1. Zo bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping, met welke gij geroepen zijt;
2. Met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, verdragende elkander in liefde;
3. U benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door den band des vredes.
4. Een lichaam is het, en een Geest, gelijkerwijs gij ook geroepen zijt tot een hoop uwer roeping;
5. Een Heere, een geloof, een doop,
6. Een God en Vader van allen, Die daar is boven allen, en door allen, en in u allen.
7. Maar aan elkeen van ons is de genade gegeven, naar de maat der gave van Christus.