Statenvertaling

Efeziërs 4:1-12 Statenvertaling (SV1750)

1. Zo bid ik u dan, ik, de gevangene in den Heere, dat gij wandelt waardiglijk der roeping, met welke gij geroepen zijt;

2. Met alle ootmoedigheid en zachtmoedigheid, met lankmoedigheid, verdragende elkander in liefde;

3. U benaarstigende te behouden de enigheid des Geestes door den band des vredes.

4. Een lichaam is het, en een Geest, gelijkerwijs gij ook geroepen zijt tot een hoop uwer roeping;

5. Een Heere, een geloof, een doop,

6. Een God en Vader van allen, Die daar is boven allen, en door allen, en in u allen.

7. Maar aan elkeen van ons is de genade gegeven, naar de maat der gave van Christus.

8. Daarom zegt Hij: Als Hij opgevaren is in de hoogte, heeft Hij de gevangenis gevangen genomen, en heeft den mensen gaven gegeven.

9. Nu dit: Hij is opgevaren; wat is het, dan dat Hij ook eerst is nedergedaald in de nederste delen der aarde?

10. Die nedergedaald is, is Dezelfde ook, Die opgevaren is verre boven al de hemelen, opdat Hij alle dingen vervullen zou.

11. En Dezelfde heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars;

12. Tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des lichaams van Christus;