Statenvertaling

Deuteronomium 4:1-6 Statenvertaling (SV1750)

1. Nu dan, Israel! hoor naar de inzettingen en naar de rechten, die ik ulieden lere te doen; opdat gij leeft, en henen inkomt, en erft het land, dat de HEERE, uwer vaderen God, u geeft.

2. Gij zult tot dit woord, dat ik u gebiede, niet toedoen, ook daarvan niet afdoen; opdat gij bewaart de geboden van den HEERE, uw God, die ik u gebiede.

3. Uw ogen hebben gezien, wat God om Baal-peor gedaan heeft; want alle man, die Baal-peor navolgde, dien heeft de HEERE, uw God, uit het midden van u verdaan.

4. Gij daarentegen, die den HEERE, uw God, aanhingt, gij zijt heden allen levende.

5. Ziet, ik heb u geleerd de inzettingen en rechten, gelijk als de HEERE, mijn God, mij geboden heeft; opdat gij alzo doet in het midden des lands, waar gij naar toe gaat, om het te erven.

6. Behoudt ze dan, en doet ze; want dat zal uw wijsheid en uw verstand zijn voor de ogen der volken, die al deze inzettingen horen zullen, en zeggen: Dit grote volk alleen is een wijs en verstandig volk!