16. Vervloekt zij, die zijn vader of zijn moeder veracht! En al het volk zal zeggen: Amen.
17. Vervloekt zij, die zijns naasten landpale verrukt! En al het volk zal zeggen: Amen.
18. Vervloekt zij, die een blinde op den weg doet dolen! En al het volk zal zeggen: Amen.
19. Vervloekt zij, die het recht van den vreemdeling, van den wees en van de weduwe buigt! En al het volk zal zeggen: Amen.
20. Vervloekt zij, die bij de vrouw zijns vaders ligt, omdat hij zijns vaders slippe ontdekt heeft! En al het volk zal zeggen: Amen.
21. Vervloekt zij, die bij enig beest ligt! En al het volk zal zeggen: Amen.
22. Vervloekt zij, die bij zijn zuster ligt, de dochter zijns vaders of de dochter zijner moeder! En al het volk zal zeggen: Amen.
23. Vervloekt zij, die bij zijn schoonmoeder ligt! En al het volk zal zeggen: Amen.
24. Vervloekt zij, die zijn naaste in het verborgene verslaat! En al het volk zal zeggen: Amen.