Statenvertaling

Deuteronomium 22:10-20 Statenvertaling (SV1750)

10. Gij zult niet ploegen met een os en met een ezel te gelijk.

11. Gij zult geen kleed van gemengde stof aantrekken, wollen en linnen te gelijk.

12. Snoeren zult gij u maken aan de vier hoeken uws opperkleeds, waarmede gij u bedekt.

13. Wanneer een man een vrouw zal genomen hebben, en tot haar ingegaan zijnde, alsdan haar zal haten,

14. En haar oorzaak van naspraak zal opleggen, en een kwaden naam over haar uitbrengen, en zeggen: Deze vrouw heb ik genomen, en ben tot haar genaderd, maar heb den maagdom aan haar niet gevonden;

15. Dan zullen de vader van deze jonge dochter en haar moeder nemen, en tot de oudsten der stad aan de poort uitbrengen, den maagdom dezer jonge vrouw.

16. En de vader van de jonge dochter zal tot de oudsten zeggen: Ik heb mijn dochter aan dezen man gegeven tot een vrouw; maar hij heeft haar gehaat;

17. En ziet, hij heeft oorzaak van opspraak gegeven, zeggende: Ik heb den maagdom aan uw dochter niet gevonden; dit nu is de maagdom mijner dochter. En zij zullen het kleed voor het aangezicht van de oudsten der stad uitbreiden.

18. Dan zullen de oudsten derzelver stad dien man nemen, en kastijden hem;

19. En zij zullen hem een boete opleggen van honderd zilverlingen, en ze geven aan den vader van de jonge dochter, omdat hij een kwaden naam heeft uitgebracht over een jonge dochter van Israel; voorts zal zij hem ter vrouwe zijn, hij zal haar niet mogen laten gaan al zijn dagen.

20. Maar indien ditzelve woord waarachtig is, dat de maagdom aan de jonge dochter niet gevonden is;