Statenvertaling

Deuteronomium 2:16-20 Statenvertaling (SV1750)

16. En het geschiedde, als al de krijgslieden verteerd waren, uit het midden des heirlegers wegstervende,

17. Dat de HEERE tot mij sprak, zeggende:

18. Gij zult heden doortrekken aan Ar, de landpale van Moab;

19. En gij zult naderen tegenover de kinderen Ammons; beangstig die niet, en meng u met hen niet; want Ik zal u van het land der kinderen Ammons geen erfenis geven, dewijl Ik het aan Lots kinderen ter erfenis gegeven heb.

20. Dit werd ook voor een land der reuzen gehouden; de reuzen woonden te voren daarin, en de Ammonieten noemden hen Zamzummieten;