Statenvertaling

Deuteronomium 2:1-5 Statenvertaling (SV1750)

1. Daarna keerden wij ons, en reisden naar de woestijn, den weg van de Schelfzee, gelijk de HEERE tot mij gesproken had, en wij togen om het gebergte Seir, vele dagen.

2. Toen sprak de HEERE tot mij, zeggende:

3. Gijlieden hebt dit gebergte genoeg omgetogen; keert u naar het noorden;

4. En gebied het volk, zeggende: Gij zult doortrekken aan de landpale uwer broederen, de kinderen van Ezau, die in Seir wonen; zij zullen wel voor u vrezen; maar gij zult u zeer wachten.

5. Mengt u niet met hen; want Ik zal u van hun land niet geven, ook niet tot de betreding van een voetzool; want Ik heb Ezau het gebergte Seir ter erfenis gegeven.