Statenvertaling

2 Samuël 8:11-17 Statenvertaling (SV1750)

11. Welke de koning David ook den HEERE heiligde, met het zilver en het goud, dat hij geheiligd had van alle heidenen, die hij zich onderworpen had;

12. Van Syrie, en van Moab, en van de kinderen Ammons, en van de Filistijnen, en van Amalek, en van den roof van Hadad-ezer, den zoon van Rechob, den koning van Zoba.

13. Ook maakte zich David een naam, als hij wederkwam, nadat hij de Syriers geslagen had, in het Zoutdal, achttien duizend.

14. En hij leide bezettingen in Edom; in gans Edom leide hij bezettingen; en alle Edomieten werden David tot knechten; en de HEERE behoedde David overal, waar hij heentoog.

15. Alzo regeerde David over gans Israel, en David deed aan zijn ganse volk recht en gerechtigheid.

16. Joab nu, de zoon van Zeruja, was over het heir; en Josafat, zoon van Achilud, was kanselier.

17. En Zadok, zoon van Ahitub, en Achimelech, zoon van Abjathar, waren priesters; en Seraja was schrijver.