Statenvertaling

2 Samuël 23:20-31 Statenvertaling (SV1750)

20. Voorts Benaja, de zoon van Jojada, de zoon van een dapperen man, groot van daden, van Kabzeel; die sloeg twee sterke leeuwen van Moab; ook ging hij af, en sloeg een leeuw in het midden van een kuil in den sneeuwtijd.

21. Daartoe sloeg hij een Egyptischen man, een man van aanzien; en in de hand des Egyptenaars was een spies, maar hij ging tot hem af met een staf; en hij rukte de spies uit de hand des Egyptenaars, en doodde hem met zijn eigen spies.

22. Die dingen deed Benaja, de zoon van Jojada; dies had hij een naam onder de drie helden.

23. Hij was de heerlijkste van de dertig, maar tot die drie eersten kwam hij niet; en David stelde hem over zijn trawanten.

24. Asahel, Joabs broeder, was onder de dertig; Elhanan, de zoon van Dodo, van Bethlehem;

25. Samma, de Harodiet; Elika, de Harodiet;

26. Helez, de Paltiet; Ira, de zoon van Ikes, de Thekoiet;

27. Abi-ezer, de Anetothiet; Mebunnai, de Husathiet;

28. Zalmon, de Ahohiet; Maharai, de Netofathiet;

29. Heleb, de zoon van Baena, de Netofathiet; Ithai, de zoon van Ribai, van Gibea der kinderen Benjamins;

30. Benaja, de Pirhathoniet; Hiddai, van de beken van Gaas;

31. Abi-albon, de Arbathiet; Azmaveth, de Barhumiet;