Statenvertaling

2 Samuël 23:19-34 Statenvertaling (SV1750)

19. Was hij niet de heerlijkste van die drie? Daarom was hij hun tot een overste. Maar hij kwam niet tot aan die eerste drie.

20. Voorts Benaja, de zoon van Jojada, de zoon van een dapperen man, groot van daden, van Kabzeel; die sloeg twee sterke leeuwen van Moab; ook ging hij af, en sloeg een leeuw in het midden van een kuil in den sneeuwtijd.

21. Daartoe sloeg hij een Egyptischen man, een man van aanzien; en in de hand des Egyptenaars was een spies, maar hij ging tot hem af met een staf; en hij rukte de spies uit de hand des Egyptenaars, en doodde hem met zijn eigen spies.

22. Die dingen deed Benaja, de zoon van Jojada; dies had hij een naam onder de drie helden.

23. Hij was de heerlijkste van de dertig, maar tot die drie eersten kwam hij niet; en David stelde hem over zijn trawanten.

24. Asahel, Joabs broeder, was onder de dertig; Elhanan, de zoon van Dodo, van Bethlehem;

25. Samma, de Harodiet; Elika, de Harodiet;

26. Helez, de Paltiet; Ira, de zoon van Ikes, de Thekoiet;

27. Abi-ezer, de Anetothiet; Mebunnai, de Husathiet;

28. Zalmon, de Ahohiet; Maharai, de Netofathiet;

29. Heleb, de zoon van Baena, de Netofathiet; Ithai, de zoon van Ribai, van Gibea der kinderen Benjamins;

30. Benaja, de Pirhathoniet; Hiddai, van de beken van Gaas;

31. Abi-albon, de Arbathiet; Azmaveth, de Barhumiet;

32. Eljachba, de Saalboniet; van de zonen van Jazen, Jonathan;

33. Samma, de Harariet; Ahiam, de zoon van Sarar, de Harariet;

34. Elifelet, de zoon van Ahasbai, de zoon van een Maachathiet; Eliam, de zoon van Achitofel, de Giloniet;