Statenvertaling

2 Kronieken 35:4-20 Statenvertaling (SV1750)

4. En bereidt u naar de huizen uwer vaderen, naar uw verdelingen, naar het voorschrift van David, den koning van Israel, en naar de beschrijving van zijn zoon Salomo;

5. En staat in het heiligdom, naar de onderscheiding der vaderlijke huizen, voor uw broederen, het volk, en naar de afdeling van de vaderlijke huizen der Levieten;

6. En slacht het pascha, en heiligt u, en bereidt dat voor uw broederen, doende naar het woord des HEEREN, door de hand van Mozes.

7. En Josia gaf voor het volk, van klein vee, lammeren en jonge geitenbokken, die alle tot paasofferen, naar al hetgeen er gevonden werd, in getal dertig duizend; maar van runderen drie duizend; dit was van des konings have.

8. Ook gaven zijn vorsten tot een vrijwillig offer voor het volk, voor de priesteren, en voor de Levieten; Hilkia, en Zacharia, en Jehiel, de oversten van het huis Gods, gaven den priesteren tot paasofferen, twee duizend en zeshonderd klein vee, en driehonderd runderen.

9. Daartoe Chonanja, en Semaja, en Nethaneel, zijn broeders, mitsgaders Hasabja, en Jeiel, en Jozabad, de oversten der Levieten, gaven den Levieten tot paasofferen, vijf duizend klein vee en vijfhonderd runderen.

10. Alzo werd de dienst toebereid; en de priesteren stonden in hun standplaats, en de Levieten in hun verdelingen, naar het gebod des konings.

11. Daarna slachtte men het pascha, en de priesters sprengden het bloed uit hun handen, en de Levieten trokken de huiden af.

12. En zij namen het brandoffer daar af, opdat zij die naar de verdelingen der vaderlijke huizen, aan het volk geven mochten, om den HEERE te offeren, gelijk geschreven is in het boek van Mozes; en alzo met de runderen.

13. En zij kookten het pascha bij het vuur, naar het recht; maar de andere heilige dingen kookten zij in potten, en in ketels, en in pannen; en zij deelden het haastelijk onder al het volk.

14. Daarna bereidden zij ook voor zichzelven en voor de priesteren; want de priesters, de zonen van Aaron, waren tot aan den nacht in het offeren der brandofferen en des vets; daarom bereidden de Levieten voor zichzelven, en voor de priesteren, de zonen van Aaron.

15. En de zangers, de zonen van Asaf, waren in hun standplaats, naar het gebod van David, en Asaf, en Heman, en Jeduthun, den ziener des konings, mitsgaders de poortiers aan elke poort; zij behoefden niet te wijken van hun dienst, overmits hun broeders, de Levieten, voor hen bereidden.

16. Alzo werd de ganse dienst des HEEREN op denzelfden dag beschikt, om pascha te houden, en brandofferen op het altaar des HEEREN te offeren, naar het gebod van den koning Josia.

17. En de kinderen Israels, die er gevonden werden, hielden het pascha ter zelfder tijd, en het feest der ongezuurde broden, zeven dagen.

18. Daar was ook geen pascha als dat in Israel gehouden, van de dagen van Samuel, den profeet, af; en geen koningen van Israel hadden zulk een pascha gehouden, gelijk dat Josia hield met de priesters en de Levieten, en gans Juda en Israel, dat er gevonden werd, en de inwoners van Jeruzalem.

19. In het achttiende jaar van het koninkrijk van Josia, werd dit pascha gehouden.

20. Na dit alles, toen Josia het huis toebereid had, toog Necho, de koning van Egypte, op, om te krijgen tegen Karchemis, aan den Frath; en Josia toog uit hem tegemoet.