Statenvertaling

2 Corinthiërs 11:6-19 Statenvertaling (SV1750)

6. En indien ik ook slecht ben in woorden, nochtans ben ik het niet in wetenschap; maar alleszins zijn wij in alle dingen onder u openbaar geworden.

7. Heb ik zonde gedaan, als ik mijzelven vernederd heb, opdat gij zoudt verhoogd worden, overmits ik u het Evangelie Gods om niet verkondigd heb?

8. Ik heb andere Gemeenten beroofd, bezoldiging van haar nemende, om u te bedienen; en als ik bij u tegenwoordig was en gebrek had, ben ik niemand lastig gevallen.

9. Want mijn gebrek hebben de broeders vervuld, die van Macedonie kwamen; en ik heb mijzelven in alles gehouden zonder u te bezwaren, en zal mij nog alzo houden.

10. De waarheid van Christus is in mij, dat deze roem in de gewesten van Achaje aan mij niet zal verhinderd worden.

11. Waarom? Is het, omdat ik u niet liefheb? God weet het!

12. Maar wat ik doe, dat zal ik nog doen, om de oorzaak af te snijden dengenen, die oorzaak hebben willen, opdat zij in hetgeen zij roemen, bevonden mochten worden gelijk als wij.

13. Want zulke valse apostelen zijn bedriegelijke arbeiders, zich veranderende in apostelen van Christus.

14. En het is geen wonder; want de satan zelf verandert zich in een engel des lichts.

15. Zo is het dan niets groots, indien ook zijn dienaars zich veranderen, als waren zij dienaars der gerechtigheid; van welke het einde zal zijn naar hun werken.

16. Ik zeg wederom, dat niemand mene, dat ik onwijs ben; doch zo niet, neemt mij dan aan als een onwijze, opdat ik ook een weinig moge roemen.

17. Dat ik spreek, spreek ik niet naar den Heere, maar als in onwijsheid, in dezen vasten grond der roeming.

18. Dewijl velen roemen naar het vlees, zo zal ik ook roemen.

19. Want gij verdraagt gaarne de onwijzen, dewijl gij wijs zijt.