4. Dat een iegelijk van u wete zijn vat te bezitten in heiligmaking en eer;
5. Niet in kwade beweging der begeerlijkheid, gelijk als de heidenen, die God niet kennen.
6. Dat niemand zijn broeder vertrede, noch bedriege in zijn handeling; want de Heere is een wreker over dit alles, gelijk wij u ook te voren gezegd en betuigd hebben.