Statenvertaling

1 Kronieken 7:28-40 Statenvertaling (SV1750)

28. En hun bezitting en hun woning was Beth-el, en haar onderhorige plaatsen; en tegen het oosten Naaran, en tegen het westen Gezer en haar onderhorige plaatsen; en Sichem en haar onderhorige plaatsen, tot Gaza toe, en haar onderhorige plaatsen.

29. En aan de zijden der kinderen van Manasse was Beth-sean en haar onderhorige plaatsen, Thaanach en haar onderhorige plaatsen, Megiddo en haar onderhorige plaatsen, Dor en haar onderhorige plaatsen. In deze hebben de kinderen van Jozef, den zoon van Israel, gewoond.

30. De kinderen van Aser waren Jimna, en Jisva, en Jisvi, en Beria, en Sera, hunlieder zuster.

31. De kinderen van Beria nu waren Heber en Malchiel; hij is de vader van Birzavith.

32. En Heber gewon Jaflet, en Somer, en Hotham, en Sua, hunlieder zuster.

33. De kinderen van Jaflet nu waren Pasach, en Bimhal, en Asvath; dit waren de kinderen van Jaflet.

34. En de zonen van Semer waren Ahi en Rohega, Jehubba en Aram.

35. En de kinderen van zijn broeder Helem waren Zofah, en Jimna, en Seles, en Amal.

36. De kinderen van Zofah waren Suah, en Harnefer, en Sual, en Beri, en Jimra,

37. Bezer, en Hod, en Samma, en Silsa, en Jithran, en Beera.

38. De kinderen van Jether nu waren Jefunne, en Pispa, en Ara.

39. En de kinderen van Ulla waren Arah, en Hanniel, en Rizja.

40. Deze allen waren kinderen van Aser, hoofden der vaderlijke huizen, uitgelezene kloeke helden, hoofden der vorsten; en zij werden in geslachtsregisters geteld ten heire in den krijg; hun getal was zes en twintig duizend mannen.