Statenvertaling

1 Kronieken 4:29-40 Statenvertaling (SV1750)

29. En te Bilha, en te Ezem, en te Tholad,

30. En te Bethuel, en te Horma, en te Ziklag,

31. En te Beth-markaboth, en te Hazar-susim, en te Beth-biri, en te Saaraim. Dit waren hun steden, totdat David koning werd.

32. En hun dorpen waren Etam en Ain, Rimmon en Tochen, en Asan; vijf steden.

33. En al haar dorpen, die in den omloop dezer steden waren, tot Baal toe. Dit zijn hun woningen en hun geslachtsrekening voor hen.

34. Doch Mesobab, en Jamlech, en Josa, de zoon van Amazia,

35. En Joel, en Jehu, de zoon van Jesibja, den zoon van Seraja, den zoon van Asiel,

36. En Eljoenai, en Jaakoba, en Jesohaja, en Asaja, en Adiel, en Jesimeel, en Benaja,

37. En Ziza, de zoon van Sifei, den zoon van Allon, den zoon van Jedaja, den zoon van Simri, den zoon van Semaja;

38. Dezen kwamen tot namen, zijnde vorsten in hun huisgezinnen, en de huisgezinnen hunner vaderen braken uit in menigte.

39. En zij gingen tot aan den ingang van Gedor tot het oosten des dals, om weide te zoeken voor hun schapen.

40. En zij vonden vette en goede weide, en een land, wijd van begrip, en stil, en gerust; want die van Cham woonden daar te voren.