8. En Elisama, en Eljada, en Elifelet, negen.
9. Deze allen zijn zonen van David, behalve de kinderen der bijwijven, en Thamar hun zuster.
10. Salomo's zoon nu was Rehabeam; zijn zoon was Abia; zijn zoon was Asa; zijn zoon was Josafat;
11. Zijn zoon was Joram; zijn zoon was Ahazia; zijn zoon was Joas;
12. Zijn zoon was Amazia; zijn zoon was Azaria; zijn zoon was Jotham;
13. Zijn zoon was Achaz; zijn zoon was Hizkia; zijn zoon was Manasse;
14. Zijn zoon was Amon; zijn zoon was Josia.
15. De zonen van Josia nu waren dezen: de eerstgeborene Johanan, de tweede Jojakim, de derde Zedekia, de vierde Sallum.
16. De kinderen van Jojakim nu waren: Jechonia zijn zoon, Zedekia zijn zoon.
17. En de kinderen van Jechonia waren Assir; zijn zoon was Sealthiel;
18. Dezes zonen waren Malchiram, en Pedaja, en Senazar, Jekamja, Hosama en Nedabja.
19. De kinderen van Pedaja nu waren Zerubbabel en Simei; en de kinderen van Zerubbabel waren Mesullam en Hananja; en Selomith was hunlieder zuster;
20. En Hasuba, en Ohel, en Berechja, en Hasadja, Jusabhesed; vijf.