12. Gedenkt Zijner wonderwerken, die Hij gedaan heeft, Zijner wondertekenen, en de oordelen Zijns monds;
13. Gij, zaad van Israel, Zijn dienaar, gij, kinderen van Jakob, Zijn uitverkorenen!
14. Hij is de HEERE, onze God; Zijn oordelen zijn over de gehele aarde.
15. Gedenkt tot in der eeuwigheid Zijns verbonds, des woords, dat Hij ingesteld heeft tot in het duizendste geslacht;
16. Des verbonds, dat Hij met Abraham heeft gemaakt, en Zijns eeds aan Izak;
17. Welken Hij ook aan Jakob heeft gesteld tot een inzetting, aan Israel tot een eeuwig verbond;
18. Zeggende: Ik zal u het land Kanaan geven, een snoer van ulieder erfdeel;
19. Als gij weinige mensen in getal waart; ja, weinigen en vreemdelingen daarin.
20. En zij wandelden van volk tot volk, en van het ene koninkrijk tot een ander volk.
21. Hij liet niemand toe hen te onderdrukken; ook bestrafte Hij koningen om hunnentwil, zeggende:
22. Tast Mijn gezalfden niet aan, en doet Mijn profeten geen kwaad.