Statenvertaling

1 Kronieken 15:1-12 Statenvertaling (SV1750)

1. En David maakte zich huizen in zijn stad; en hij bereidde der ark Gods een plaats, en spande een tent voor haar.

2. Toen zeide David: Niemand mag de ark Gods dragen, dan de Levieten; want die heeft de HEERE verkoren, om de ark Gods te dragen, en om Hem te dienen tot in der eeuwigheid.

3. Ook vergaderde David gans Israel te Jeruzalem, om de ark des HEEREN op te halen aan haar plaats, die hij haar bereid had.

4. En David verzamelde de kinderen van Aaron en de Levieten.

5. Van de kinderen van Kehath was Uriel overste, en van zijn broederen waren honderd en twintig.

6. Van de kinderen van Merari was Asaja overste, en van zijn broederen waren tweehonderd en twintig.

7. Van de kinderen van Gersom was Joel overste, en van zijn broederen waren honderd en dertig.

8. Uit de kinderen van Elizafan was overste Semaja, en van zijn broederen waren tweehonderd.

9. Uit de kinderen van Hebron was Eliel overste, en zijn broederen waren tachtig.

10. Uit de kinderen van Uzziel was Amminadab overste, en zijn broederen waren honderd en twaalf.

11. En David riep de priesters Zadok en Abjathar, en de Levieten Uriel, Asaja en Joel, Semaja, en Eliel, en Amminadab.

12. En hij zeide tot hen: Gijlieden zijt hoofden der vaderen onder de Levieten; heiligt u, gij en uw broeders, dat gij de ark des HEEREN, des Gods van Israel, opbrengt, ter plaatse, die ik voor haar bereid heb.