24. Deze dingen deed Benaja, de zoon van Jojada; dies had hij een naam onder die drie helden.
25. Ziet, hij was de heerlijkste van die dertig; nochtans kwam hij tot aan de drie niet. En David stelde hem over zijn trawanten.
26. De helden nu der heiren waren: Asahel, de broeder van Joab; Elhanan, de zoon van Dodo, van Bethlehem;
27. Sammoth, de Harodiet; Helez, de Peloniet;
28. Ira, de zoon van Ikkes, de Thekoiet; Abiezer, de Anathothiet;
29. Sibbechai, de Husathiet; Ilai, de Ahohiet;
30. Maharai, de Netofathiet; Heled, de zoon van Baana, de Netofathiet;
31. Ithai, de zoon van Ribai, van Gibea der kinderen Benjamins; Benaja, de Pirhathoniet;
32. Hurai, van de beken van Gaas; Abiel; de Arbathiet;
33. Azmaveth, de Baharumiet; Eljahba, de Saalboniet;
34. Van de kinderen van Hasem, den Gizoniet, was Jonathan, de zoon van Sage, de Harariet;
35. Ahiam, de zoon van Sachar, de Harariet; Elifal, de zoon van Ur;