Statenvertaling

1 Corinthiërs 15:30-37 Statenvertaling (SV1750)

30. Waarom zijn ook wij alle ure in gevaar?

31. Ik sterf alle dagen, hetwelk ik betuig bij onzen roem, dien ik heb in Christus Jezus, onzen Heere.

32. Zo ik, naar den mens, tegen de beesten gevochten heb te Efeze, wat nuttigheid is het mij, indien de doden niet opgewekt worden? Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij.

33. Dwaalt niet. Kwade samensprekingen verderven goede zeden.

34. Waakt op rechtvaardiglijk, en zondigt niet. Want sommigen hebben de kennis van God niet. Ik zeg het u tot schaamte.

35. Maar, zal iemand zeggen: Hoe zullen de doden opgewekt worden, en met hoedanig een lichaam zullen zij komen?

36. Gij dwaas, hetgeen gij zaait, wordt niet levend, tenzij dat het gestorven is;

37. En hetgeen gij zaait, daarvan zaait gij het lichaam niet, dat worden zal, maar een bloot graan, naar het voorvalt, van tarwe, of van enig der andere granen.