NBG-vertaling 1951

Zacharia 4:7-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Wie zijt gij, grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbabel wordt gij een vlakte; hij zal de gevelsteen naar voren brengen onder het gejubel: heil, heil zij hem!

8. En het woord des Heren kwam tot mij:

9. De handen van Zerubbabel hebben dit huis gegrondvest, zijn handen zullen het ook voltooien, en gij zult weten, dat de Here der heerscharen mij tot u gezonden heeft.

10. Want wie veracht de dag der kleine dingen? Zij zullen zich verblijden, als zij het paslood zien in de hand van Zerubbabel. – Deze zeven zijn de ogen des Heren, die de ganse aarde doorlopen.

11. Ik nam het woord en vroeg hem: Wat betekenen deze twee olijfbomen rechts en links van de kandelaar?

12. Andermaal nam ik het woord en vroeg hem: Wat betekenen de twee olijftakken, die door twee gouden buizen het goud van zich doen uitvloeien?

13. En hij zeide tot mij: Weet gij niet, wat zij betekenen? Ik antwoordde: Neen, mijn heer.

14. Toen zeide hij: Zij zijn de twee gezalfden die vóór de Here der ganse aarde staan.