NBG-vertaling 1951

Spreuken 30:17-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. Het oog dat de vader bespoten de gehoorzaamheid aan de moeder veracht,dat zullen de raven der beek uitpikkenen de jonge arenden opeten.

18. Deze drie dingen zijn mij te wonderlijk,ja, vier begrijp ik niet:

19. de weg van de adelaar langs de hemelen de weg van de slang op de rots,de weg van een schip in volle zeeen de weg van een man bij een jonge vrouw.

20. Zo is de weg der overspelige vrouw:zij eet, veegt haar mond af en zegt: Ik heb geen kwaad gedaan.

21. Onder drie dingen beeft de aarde,ja, onder vier, die zij niet dragen kan:

22. onder een slaaf, als hij koning wordt,en een nietsnut, als hij verzadigd wordt met brood,

23. onder een versmade, als zij ten huwelijk wordt genomen,en een dienstmaagd, als zij haar meesteres verdringt.

24. Deze vier zijn de kleinste op aarde,doch zijn bovenmate wijs:

25. de mieren zijn een volk zonder kracht,toch bereiden zij hun spijs in de zomer;

26. de klipdassen zijn een machteloos volk,toch maken zij hun woning in de rots;

27. de sprinkhanen hebben geen koning,toch trekken zij gezamenlijk in goede orde op;

28. de hagedis kan men met de hand grijpen,toch is zij in des konings paleizen.

29. Deze drie hebben een statige tred,ja, vier een statige gang:

30. de leeuw, de held onder de dieren,die voor niets of niemand terugdeinst;

31. de windhond, of de geiteboken een koning wiens krijgsvolk met hem is.