NBG-vertaling 1951

Spreuken 29:1-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Wie zijn nek verhardt ondanks herhaalde vermaning,wordt opeens onherstelbaar gebroken.

2. Als de rechtvaardigen toenemen, verheugt zich het volk;maar het volk zucht, als een goddeloze heerst.

3. Wie wijsheid liefheeft, verheugt zijn vader;maar wie met hoeren verkeert, brengt zijn vermogen door.

4. Door recht houdt een koning het land staande,maar een afperser richt het te gronde.

5. Een man die zijn naaste vleit,spreidt een net uit voor zijn schreden.

6. In de overtreding van de boze ligt een valstrik,maar de rechtvaardige zal jubelen en vrolijk zijn.

7. De rechtvaardige erkent het recht van de geringen,de goddeloze heeft daar geen weet van.

8. Overmoedigen brengen de stad in onrust,maar wijzen doen de toorn bedaren.

9. Als een wijs man een rechtszaak heeft met een dwaas,dan raast en lacht deze zonder bedaren.

10. Mannen des bloeds haten de rechtschapene,maar de oprechten zoeken zijn behoud.

11. De dwaas laat zijn ganse toorn de vrije loop,maar de wijze houdt die in en doet hem bedaren.

12. Een heerser die acht slaat op leugentaal –al zijn dienaren zijn goddeloos.