NBG-vertaling 1951

Spreuken 26:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Evenmin als sneeuw in de zomer, en regen in de oogsttijd,past eer bij een dwaas.

2. Gelijk een mus wegfladdert en een zwaluw heenvliegt,zo is een ongegronde vloek: hij treft geen doel.

3. De zweep is voor het paard, de teugel voor de ezel,en de roede voor de rug der dwazen.

4. Antwoord een zot niet naar zijn dwaasheid,opdat gijzelf hem niet gelijk wordt.

5. Antwoord een zot naar zijn dwaasheid,opdat hij niet wijs zij in eigen oog.

6. Wie een boodschap zendt door een dwaas,kapt zich de voeten af en drinkt onheil in.

7. De benen van een kreupele hangen slap neer,zo is een spreuk in de mond van dwazen.

8. Zoals wie een steen in een slinger vastbindt,zo is hij, die een dwaas eer geeft.

9. Gelijk een doorn dringt in de hand van een dronkaard,zo is een spreuk in de mond van dwazen.