NBG-vertaling 1951

Spreuken 25:11-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Een woord, in juiste vorm gesproken,is als gouden appelen op zilveren schalen.

12. Een wijs vermaner bij een luisterend oor,is een gouden ring en een fijn gouden sieraad.

13. Gelijk de koelte der sneeuw in de oogsttijd,is een betrouwbare bode voor wie hem zendt;hij verkwikt de ziel van zijn heer.

14. Dampen en wind en toch geen regen,zo is iemand die ophef maakt van een waardeloos geschenk.

15. Door lankmoedigheid wordt de machtige vermurwd,een zachte tong verbreekt beenderen.

16. Hebt gij honig gevonden, eet zoveel als u voldoende is,opdat gij er niet te veel van krijgt en het uitspuwt.

17. Zet uw voet niet te dikwijls in het huis van uw naaste,opdat hij niet genoeg van u krijge en u hate.

18. Een knots en een zwaard en een scherpe pijl,zo is iemand die als vals getuige optreedt tegen zijn naaste.

19. Als een afbrekende tand en een zwikkende voetis het vertrouwen op een trouweloze ten dage der benauwdheid.

20. Als iemand die een kleed uittrektop een koude dag, als azijn op loog,is wie liedjes zingt bij een treurig hart.

21. Indien uw vijand honger heeft, geef hem brood te eten,indien hij dorst heeft, geef hem water te drinken;

22. want dan hoopt gij vurige kolen op zijn hoofd,en de Here zal het u vergelden.

23. De noordenwind verwekt stortregen,heimelijk gepraat toornige aangezichten.

24. Beter te wonen op een hoek van het dakdan met een twistzieke vrouwin een gemeenschappelijke woning.

25. Goede tijding uit verren landeis koel water voor een dorstige ziel.

26. Een troebel gemaakte fontein en een verontreinigde bron,zo is de rechtvaardige die voor de goddeloze wankelt.

27. Veel honig eten is niet goed,maar het doorvorsen van zware dingen is een eer.

28. Een stad met omvergehaalde muren,zo is iemand die zijn geest niet in bedwang heeft.