NBG-vertaling 1951

Ruth 1:17-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. waar gij zult sterven, zal ik sterven, en daar zal ik begraven worden. Zo moge de Here mij doen, ja nog erger: voorwaar, de dood alleen zal scheiding maken tussen mij en u.

18. Toen zij zag, dat zij vastbesloten was met haar mede te gaan, hield zij op tot haar te spreken.

19. En zij gingen beiden voort, totdat zij te Betlehem kwamen. Toen zij Betlehem binnenkwamen, geraakte de gehele stad over haar in opschudding, en de vrouwen zeiden: Is dat Noömi?

20. Maar zij zeide tot haar: Noemt mij niet Noömi; noemt mij Mara, want de Almachtige heeft mij veel bitterheid aangedaan.

21. Vol ben ik heengegaan, maar leeg heeft mij de Here doen terugkeren. Waarom zoudt gij mij Noömi noemen, daar de Here tegen mij heeft getuigd en de Almachtige mij kwaad heeft aangedaan?

22. Zo keerde Noömi terug met Ruth, de Moabitische, haar schoondochter, die met haar uit het veld van Moab meegekomen was. En zij kwamen te Betlehem aan in het begin van de gersteoogst.