NBG-vertaling 1951

Romeinen 15:11-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. En verder:Looft, al gij heidenen, de Here, en laten alle volken Hem prijzen.

12. En verder zegt Jesaja:Komen zal de wortel van Isaï, en Hij, die opstaat, om over de heidenen te regeren; op Hem zullen de heidenen hopen.

13. De God nu der hope vervulle u met louter vreugde en vrede in uw geloof, om overvloedig te zijn in de hoop, door de kracht des heiligen Geestes.

14. Ik heb echter, mijn broeders, zelf al de overtuiging van u, dat gij zelf reeds vol van goedheid zijt, vervuld met al de kennis, in staat ook elkander terecht te wijzen.

15. Toch heb ik u hier en daar bij wijze van herinnering ietwat vrijmoedig geschreven, krachtens de mij van God geschonken genade,

16. om een dienaar van Christus Jezus voor de heidenen te zijn in de heilige dienst van het evangelie Gods, opdat de offergave der heidenen (Gode) welgevallig zou wezen, geheiligd door de heilige Geest.

17. Mijn roem bij God is dan ook in Christus Jezus.

18. Want ik zal het niet wagen van iets anders te spreken dan van hetgeen Christus door mij bewerkt heeft, om heidenen tot gehoorzaamheid te brengen door woord en daad,

19. door kracht van tekenen en wonderen, door de kracht des Geestes. Zo heb ik, van Jeruzalem uit rondreizende tot Illyrië toe, de prediking van het Evangelie van Christus volbracht.

20. Ik stelde er mijn eer in het te verkondigen, doch zo, dat ik niet (optrad), waar de naam van Christus reeds genoemd was, om niet op eens anders fundament te bouwen,

21. maar (om te handelen) naar hetgeen geschreven staat:Zij, aan wie niets van Hem is verkondigd, zullen Hem zienen wie het niet gehoord hebben, zullen het verstaan.

22. Daarom werd ik dan ook herhaaldelijk verhinderd tot u te komen.

23. Maar thans, nu mij in deze streken geen arbeidsveld meer overblijft en ik sedert tal van jaren verlangend ben tot u te komen,

24. zodra ik naar Spanje reis – ik hoop u namelijk op mijn doorreis met eigen ogen te zien en door u voortgeholpen te worden voor mijn tocht daarheen, wanneer ik eerst enigermate van u genoten heb.

25. Maar thans ben ik op reis naar Jeruzalem ten dienste van de heiligen.

26. Want Macedonië en Achaje hebben goedgevonden een handreiking te doen aan de armen onder de heiligen te Jeruzalem.

27. Zij hebben het immers goedgevonden, maar zijn het ook jegens hen verplicht, want indien de heidenen aan hun geestelijke goederen deel hebben gekregen, behoren zij ook met hun stoffelijke goederen hen te dienen.