NBG-vertaling 1951

Richteren 9:21-36 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. Daarop nam Jotam de wijk; hij vluchtte naar Beër en bleef daar uit vrees voor zijn broeder Abimelek.

22. Toen Abimelek drie jaar over Israël had geheerst,

23. zond God een boze geest tussen Abimelek en de burgers van Sichem, zodat de burgers van Sichem ontrouw werden aan Abimelek,

24. opdat de misdaad, begaan aan de zeventig zonen van Jerubbaäl, het vergieten van hun bloed, vergelding zou vinden, doordat Hij dit deed neerkomen op hun broeder Abimelek, die hen had gedood, en op de burgers van Sichem, die hem gesteund hadden bij het doden van zijn broeders.

25. De burgers van Sichem namelijk legden hinderlagen tegen hem op de toppen der bergen en plunderden ieder uit, die hen op de weg voorbijkwam. Dit werd Abimelek meegedeeld.

26. Intussen was Gaäl, de zoon van Ebed, met zijn broeders gekomen en Sichem binnengetrokken. De burgers van Sichem vertrouwden op hem

27. en gingen dus het veld in, zamelden de oogst in van hun wijngaarden, traden de wijnpers en vierden feest; zij gingen in de tempel van hun god, aten en dronken en vervloekten Abimelek.

28. Gaäl, de zoon van Ebed, zeide: Wie is Abimelek, en wat is Sichem, dat wij hèm zouden dienen? Is hij niet de zoon van Jerubbaäl en is niet Zebul zijn stadhouder? Dient de mannen van Hemor, de vader van Sichem, maar waarom zouden wij hèm dienen?

29. Had ik dit volk maar in mijn hand, dan zou ik Abimelek wel verjagen. En hij zeide, terwijl hij dit bedoelde voor Abimelek: Versterk uw leger en trek maar op!

30. Toen Zebul, de bevelhebber der stad, de woorden van Gaäl, de zoon van Ebed, hoorde, ontbrandde hij in toorn,

31. en zond boden tot Abimelek in Aruma met de boodschap: Zie, Gaäl, de zoon van Ebed, en zijn broeders zijn in Sichem gekomen en zie, zij ruien de stad tegen u op.

32. Nu dan, breek des nachts op, gij en het krijgsvolk dat gij bij u hebt, en leg u op het veld in hinderlaag.

33. Des morgens vroeg, bij het opgaan van de zon, moet gij dan de stad overvallen. En als hij met zijn manschappen tegen u uittrekt, dan kunt gij naar bevind van zaken met hem handelen.

34. Derhalve brak Abimelek des nachts op met al het krijgsvolk dat hij bij zich had, en zij legden zich in vier groepen tegen Sichem in hinderlaag.

35. Toen Gaäl, de zoon van Ebed, buiten kwam en in de doorgang van de stadspoort stond, brak juist Abimelek met zijn krijgsvolk op uit de hinderlaag.

36. Gaäl nu zag dit krijgsvolk en zeide tot Zebul: Zie, er dalen mensen af van de toppen der bergen. Maar Zebul zeide tot hem: Gij ziet de schaduw der bergen voor mensen aan.