NBG-vertaling 1951

Richteren 9:11-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Maar de vijgeboom zeide tot hen: zou ik mijn zoetigheid prijsgeven en mijn goede vruchten, om te gaan zweven boven de bomen?

12. Toen zeiden de bomen tot de wijnstok: welaan, wees gij koning over ons!

13. Maar de wijnstok zeide tot hen: zou ik mijn most prijsgeven, die God en mensen vrolijk maakt, om te gaan zweven boven de bomen?

14. Toen zeiden al de bomen tot de doornstruik: welaan, wees gij koning over ons!

15. En de doornstruik zeide tot de bomen: indien gij mij werkelijk tot koning over u wilt zalven, komt dan en schuilt in mijn schaduw; maar zo niet, dan zal er vuur uitgaan van de doornstruik en de ceders van de Libanon verslinden.

16. Nu dan, indien gij eerlijk en oprecht hebt gehandeld door Abimelek tot koning te maken, en indien gij iets goeds gedaan hebt aan Jerubbaäl en zijn huis en hem vergolden hebt naar wat hij gedaan heeft –

17. mijn vader heeft immers voor u gestreden en zijn leven in de waagschaal gesteld, en u gered uit de macht van Midjan,

18. terwijl gij heden tegen het huis mijns vaders zijt opgestaan en zijn zonen, zeventig man, op één steen gedood hebt en Abimelek, de zoon zijner slavin, tot koning over de burgers van Sichem gemaakt, omdat hij uw broeder is, –

19. indien gij dus op deze dag eerlijk en oprecht gehandeld hebt jegens Jerubbaäl en zijn huis, verheugt u dan over Abimelek en hij verheuge zich over u.

20. Maar zo niet, dan zal er vuur uitgaan van Abimelek en de burgers van Sichem en Bet-Millo verslinden, en er zal vuur uitgaan van de burgers van Sichem en van Bet-Millo en Abimelek verslinden.

21. Daarop nam Jotam de wijk; hij vluchtte naar Beër en bleef daar uit vrees voor zijn broeder Abimelek.

22. Toen Abimelek drie jaar over Israël had geheerst,

23. zond God een boze geest tussen Abimelek en de burgers van Sichem, zodat de burgers van Sichem ontrouw werden aan Abimelek,

24. opdat de misdaad, begaan aan de zeventig zonen van Jerubbaäl, het vergieten van hun bloed, vergelding zou vinden, doordat Hij dit deed neerkomen op hun broeder Abimelek, die hen had gedood, en op de burgers van Sichem, die hem gesteund hadden bij het doden van zijn broeders.

25. De burgers van Sichem namelijk legden hinderlagen tegen hem op de toppen der bergen en plunderden ieder uit, die hen op de weg voorbijkwam. Dit werd Abimelek meegedeeld.

26. Intussen was Gaäl, de zoon van Ebed, met zijn broeders gekomen en Sichem binnengetrokken. De burgers van Sichem vertrouwden op hem