NBG-vertaling 1951

Richteren 2:7-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Het volk diende de Here gedurende heel het leven van Jozua en van de oudsten die Jozua overleefden, en die heel het grote werk gezien hadden, dat de Here voor Israël gedaan had.

8. En Jozua, de zoon van Nun, de knecht des Heren, stierf, honderd en tien jaar oud;

9. men begroef hem in het gebied van zijn erfdeel te Timnat-Cheres, in het gebergte van Efraïm, ten noorden van de berg Gaäs.

10. Nadat ook dat gehele geslacht tot zijn vaderen vergaderd was, kwam na hen een ander geslacht op, dat de Here niet kende, noch het werk, dat Hij voor Israël gedaan had.

11. Toen deden de Israëlieten wat kwaad is in de ogen des Heren en gingen de Baäls dienen.

12. Zij verlieten de Here, de God hunner vaderen, die hen uit het land Egypte geleid had, liepen andere goden achterna uit de goden der volken rondom hen, bogen zich daarvoor neer en krenkten de Here.

13. Wanneer zij de Here verlieten en de Baäl en de Astartes dienden,

14. ontbrandde de toorn des Heren tegen Israël: Hij gaf hen in de macht van plunderaars, die hen uitplunderden, en Hij gaf hen over in de macht van hun vijanden rondom hen, zodat zij niet meer tegen dezen konden standhouden.

15. Telkens als zij uittrokken, was de hand des Heren tegen hen ten verderve, zoals de Here hun onder ede aangezegd had, en zij kwamen in grote benauwdheid;

16. dan verwekte de Here richters, die hen verlosten uit de macht van hun plunderaars.

17. Ook naar hun richters luisterden zij echter niet, maar liepen overspelig andere goden na en bogen zich daarvoor neder; zij haastten zich om af te wijken van de weg die hun vaderen bewandeld hadden door te luisteren naar de geboden des Heren; zij handelden niet naar behoren.

18. Telkens wanneer de Here hun een richter verwekte, was de Here met de richter en verloste hen uit de macht van hun vijanden, zolang die richter leefde; want de Here werd bewogen door hun gekerm over hun verdrukkers en benauwers.

19. Maar met de dood van de richter begonnen zij weer verderfelijk te handelen, erger dan hun vaderen, door andere goden achterna te lopen, die te dienen en zich daarvoor neer te buigen; in niets gaven zij hun verstokte handel en wandel op.