NBG-vertaling 1951

Richteren 19:6-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Dus bleven zij nog en aten en dronken beiden tezamen. Toen zeide de vader van de jonge vrouw tot de man: Stem erin toe om te blijven overnachten en wees vrolijk.

7. En toen de man opstond om toch weg te gaan, hield zijn schoonvader bij hem aan, zodat hij daar weer bleef overnachten.

8. Maar op de vijfde dag, toen hij vroeg in de morgen opstond om te vertrekken, zeide de vader van de jonge vrouw: Verkwik u toch eerst, en blijf nog wat, totdat de dag ten avond neigt. En zij aten samen.

9. Toen de man opstond om te vertrekken met zijn bijvrouw en zijn knecht, zeide zijn schoonvader, de vader van de jonge vrouw, tot hem: Zie, de dag neigt ten avond; blijf toch overnachten, zie, hoe de dag voorbij is, blijf hier overnachten en wees vrolijk; dan kunt gij morgen vroeg opstaan voor uw reis en naar huis gaan.

10. Maar de man wilde niet blijven overnachten en maakte zich reisvaardig en vertrok. Zo kwam hij tot tegenover Jebus – dat is Jeruzalem – tezamen met zijn span gezadelde ezels en zijn bijvrouw.

11. Toen zij dicht bij Jebus waren en de zon laag gedaald was, zeide de knecht tot zijn heer: Laten wij nu toch afslaan naar deze stad der Jebusieten en daar overnachten.

12. Maar zijn heer antwoordde hem: Wij zullen niet afslaan naar een vreemde stad, waar geen Israëlieten wonen, maar verder trekken tot Gibea.