NBG-vertaling 1951

Richteren 19:17-30 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. Toen hij opkeek en de reiziger op het stadsplein zag, zeide de oude man: Waar gaat gij heen en vanwaar komt gij?

18. Hij antwoordde hem: Wij trekken uit Betlehem in Juda tot diep in het gebergte van Efraïm. Ik ben daarvandaan; ik ben naar Betlehem in Juda geweest en ben op weg naar huis, nu is er niemand, die mij meeneemt naar zijn huis,

19. ofschoon ik stro en voeder voor onze ezels heb zowel als brood en wijn voor mij zelf, voor uw dienstmaagd en de knecht, die uw dienstknecht bij zich heeft; er ontbreekt ons niets.

20. Toen zeide de oude man: Vrede zij u! Laat mij maar zorgen voor al wat gij nodig hebt; op het plein echter moet gij niet overnachten.

21. Daarop bracht hij hem naar zijn huis en gaf voeder aan de ezels; en zij wiesen hun voeten, aten en dronken.

22. Maar zie, terwijl zij zich te goed deden, omsingelden de mannen der stad, nietswaardigen, het huis, bonsden op de deur en zeiden tot de oude man, de heer des huizes: Breng de man, die in uw huis gekomen is, naar buiten, opdat wij gemeenschap met hem hebben.

23. Toen ging de man, de heer des huizes, naar hen toe, buiten en zeide tot hen: Neen, mijn broeders, doet toch geen kwaad; nu deze man in mijn huis gekomen is, moet gij deze schandelijke dwaasheid niet begaan.

24. Zie, mijn dochter, die een maagd is, en zijn bijvrouw wil ik wel naar buiten brengen; verkracht haar en doet met haar wat gij wilt, maar met deze man moet gij deze schandelijke dwaasheid niet begaan.

25. Maar de mannen wilden niet naar hem luisteren. Toen greep de man zijn bijvrouw en bracht haar bij hen buiten, waarop zij gemeenschap met haar hadden en de gehele nacht met haar bezig waren tot de morgen toe. Bij het aanbreken van de dag lieten zij haar gaan.

26. Zo kwam de vrouw, bij het naderen van de morgen, viel neer bij de ingang van het huis van de man, waar haar heer was, (en bleef daar liggen) totdat het licht was geworden.

27. Toen haar heer des morgens was opgestaan, de deuren van het huis opende en naar buiten trad om zijns weegs te gaan, zie, daar lag de vrouw, zijn bijvrouw, bij de ingang van het huis met haar handen op de drempel.

28. En hij zeide tot haar: Sta op, laten wij vertrekken. Maar er kwam geen antwoord. Toen legde de man haar op de ezel, maakte zich reisvaardig en ging naar zijn woonplaats.

29. Thuis gekomen, greep hij een mes, nam zijn bijvrouw, verdeelde haar, lid voor lid, in twaalf stukken en zond haar rond in het gehele gebied van Israël.

30. En ieder die dit zag, zeide: Zo iets is nooit gebeurd noch gezien van de dag af, dat de Israëlieten uit het land Egypte trokken, tot op deze dag. Overlegt het, beraadt u en spreekt!