NBG-vertaling 1951

Richteren 1:11-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Vandaar trok hij op tegen de inwoners van Debir. De naam van Debir was vroeger Kirjat-Sefer.

12. Toen zeide Kaleb: Wie Kirjat-Sefer verslaat en inneemt, die geef ik mijn dochter Aksa tot vrouw.

13. Otniël nu, de zoon van Kenaz, de jongere broeder van Kaleb, nam het in; en hij gaf hem zijn dochter Aksa tot vrouw.

14. Toen zij aankwam, haalde zij hem over om van haar vader een stuk bouwland te vragen. – Zij sprong van haar ezel en Kaleb zeide tot haar: Wat hebt gij?

15. Zij zeide tot hem: Geef mij toch een huwelijksgift; nu gij mij dor land gegeven hebt, geef mij er ook waterbronnen bij. Toen gaf Kaleb haar de hoog- en de laaggelegen bronnen.

16. De zonen van de Keniet, de schoonvader van Mozes, trokken met de Judeeërs van de Palmstad op naar de woestijn van Juda, welke ligt in het Zuiderland bij Arad; zij gingen er onder de bevolking wonen.

17. Juda trok op met zijn broeder Simeon en zij versloegen de Kanaänieten, die te Sefat woonden; zij sloegen het met de ban, daarom noemde men die stad Chorma.

18. Verder nam Juda Gaza met zijn gebied, Askelon met zijn gebied en Ekron met zijn gebied.

19. En de Here was met Juda, zodat hij het gebergte in bezit nam; maar hij was niet in staat de bewoners van de vlakte te verdrijven, want dezen hadden ijzeren strijdwagens.

20. Aan Kaleb nu had men Hebron gegeven, zoals Mozes hun gezegd had, en hij had vandaar de drie zonen van Enak verdreven.

21. De Benjaminieten hebben de Jebusieten, de bewoners van Jeruzalem, niet verdreven, zodat de Jebusieten bij de Benjaminieten in Jeruzalem zijn blijven wonen tot op de huidige dag.

22. Ook het huis van Jozef trok op en wel tegen Betel, en de Here was met hen.

23. Toen het huis van Jozef Betel liet verkennen – de naam der stad was voordien Luz –

24. zagen de verkenners een man uit de stad komen en zeiden tot hem: Wijs ons toch, hoe wij in de stad kunnen komen, dan zullen wij u een wederdienst bewijzen.

25. Toen wees hij hun, hoe zij in de stad konden komen en zij sloegen de stad met de scherpte des zwaards, maar die man lieten zij ongedeerd heengaan met zijn gehele familie.

26. En die man ging naar het land der Hethieten, bouwde een stad, en noemde ze Luz; zo heet zij tot op de huidige dag.

27. Manasse heeft de inwoners van Bet-Sean met zijn onderhorige plaatsen niet verdreven, noch die van Taänak met zijn onderhorige plaatsen, noch de inwoners van Dor met zijn onderhorige plaatsen, noch de inwoners van Jibleam met zijn onderhorige plaatsen, noch de inwoners van Megiddo met zijn onderhorige plaatsen, zodat de Kanaänieten erin slaagden in die streek te blijven wonen.