NBG-vertaling 1951

Numeri 4:3-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. van dertig jaar oud en daarboven tot vijftig jaar oud, ieder, die dienstplichtig is om werk te verrichten in de tent der samenkomst.

4. Dit zal de dienst der Kehatieten in de tent der samenkomst zijn: de zorg voor de allerheiligste dingen.

5. Bij het opbreken van de legerplaats zullen Aäron en zijn zonen naar binnen gaan en het bedekkend voorhangsel afnemen, en daarmee de ark der getuigenis bedekken;

6. daarover zullen zij een bedekking van tachasvel leggen, en daarover een kleed, geheel van blauwpurper, spreiden en de draagstokken aanbrengen.

7. Ook over de tafel der toonbroden zullen zij een blauwpurperen kleed spreiden, en daarop plaatsen de schotels, de schalen, de kommen en de plengkannen, terwijl ook het steeds aanwezige brood erop zal blijven liggen:

8. daarover zullen zij een scharlaken kleed spreiden en dit bedekken met een bedekking van tachasvel, en de draagstokken aanbrengen.

9. Dan zullen zij een blauwpurperen kleed nemen en daarmee de kandelaar voor het licht bedekken met zijn lampen, snuiters, bakjes, en al zijn gerei voor de olie, waarvan men zich daarbij bedient,

10. en zij zullen hem met al zijn gerei plaatsen op een bedekking van tachasvel en op een draagbaar zetten.

11. Over het gouden altaar zullen zij een blauwpurperen kleed spreiden en dit bedekken met een bedekking van tachasvel en de draagstokken aanbrengen.

12. Dan zullen zij al het dienstgerei nemen, waarmee zij in het heilige dienst doen en dat op een blauwpurperen kleed plaatsen en het bedekken met een bedekking van tachasvel en op een draagbaar plaatsen.

13. En het altaar zullen zij van as reinigen, er een roodpurperen kleed overheen spreiden,

14. en daarop leggen al zijn gerei, waarvan men zich daarbij bedient, de vuurpannen, de vorken, de scheppen, de sprengbekkens, al het gerei van het altaar, en daarover een bedekking van tachasvel spreiden, en de draagstokken aanbrengen.

15. Als Aäron en zijn zonen bij het opbreken van de legerplaats gereed zijn met het bedekken van het heilige en al het heilige gerei, dan zullen daarna de Kehatieten binnengaan om het te dragen; zij zullen echter het heilige niet aanraken, want dan zouden zij sterven. Dit is hetgeen de Kehatieten aan de tent der samenkomst te dragen hebben.

16. En Eleazar, de zoon van de priester Aäron, heeft het toezicht op de olie voor het licht, het welriekend reukwerk, het dagelijkse spijsoffer en de zalfolie; hij heeft het toezicht op de gehele tabernakel en alles wat daarin is, zowel het heilige als zijn gerei.

17. En de Here sprak tot Mozes en Aäron:

18. Laat de stam van de geslachten der Kehatieten niet uitgeroeid worden uit de Levieten.

19. Maar dit zult gij voor hen doen, opdat zij blijven leven en niet sterven, wanneer zij de allerheiligste dingen naderen. Aäron en zijn zonen zullen naar binnen gaan en hun een plaats aanwijzen, ieder bij hetgeen hij te doen of te dragen heeft.

20. Maar zij zullen niet naar binnen gaan, zodat zij het heilige ook maar voor een ogenblik zien, want dan zouden zij sterven.

21. En de Here sprak tot Mozes:

22. Neem ook het aantal op van de Gersonieten naar hun families en geslachten: